Voor wie loop jij het vuur uit je sloffen?

Hanneke Reitsma

Foto door Hans Bongers

Van de week wandelde ik met een van mijn cliënten over de Ginkelse Heide. Dat wandelen doe ik wel vaker onder werktijd. Lekker in het lijf en de mogelijkheid om de zintuigen alle ruimte te geven. De ochtenddauw was nog zichtbaar en bedekte de mooie, paarse heide. Ik was zelf volop aan het genieten, maar naast mij gebeurde iets heel anders.

Grote en snelle passen

Zoals meestal aan het begin van een sessie vroeg ik: ‘Hoe gaat het met je; hoe zit je erbij?’ Als antwoord op mijn vraag stak deze man van begin veertig, leidinggevende van een groot bedrijf, van wal. Hij ratelde aan een stuk door en deelde zijn frustraties over zijn werk, zijn gezin en de relatie met zijn vrouw. Over hoe hard hij overal zijn best deed, maar het nooit genoeg leek te zijn. Met grote, snelle passen liepen we over de heide. Zijn ademhaling zat hoog en al snel was hij volledig buiten adem (en ik ook). Mijn subtiele pogingen om de pas wat te vertragen, kwamen niet aan. Pas toen ik hem letterlijk even stilzette en onderbrak in zijn relaas, werd hij zich bewust van zijn snelle ademhaling. Metaforisch voor hoe zijn leven er op dit moment uitziet; zichzelf voortdurend voorbijrennend. We namen even de tijd om stil te zijn, te luisteren naar de geluiden om ons heen; om de geur van nat zand en dauw te ruiken, en te genieten van hoe de zon een kunstwerk maakte van dit geheel. Het kostte hem zienderogen veel moeite. Hij zei dat hij het zonde van onze tijd vond om hier nu bij stil te gaan staan. Met die constatering gingen we de rest van de sessie aan de slag.

Eerder had hij mij al verteld over zijn gezin van herkomst, waar hij als kind veel zelf moest doen en uitzoeken. Zijn ouders waren er in materialistische zin altijd voor hem; hij kwam in dat opzicht niets tekort. Alleen konden ze hem op emotioneel vlak niet steunen, omdat ze het moeilijk vonden om bij hun eigen emoties te komen. Laat staan dat ze erover konden praten. Deze man leerde nooit dat hij behoeften bij zichzelf kon voelen en daar iets mee kon doen, omdat zijn ouders hem in dit opzicht niet tot voorbeeld waren. Wel zag hij dat zijn ouders altijd hard werkten en na hun werk moe waren. Hij wist precies hoe hij zichzelf onzichtbaar kon maken om zijn ouders op zulke momenten niet tot last te zijn.

‘Niet lullen, maar poetsen’

‘Voor wie ben jij zo hard aan het rennen?’ vroeg ik hem. De vraag verwarde hem. Hij vond niet eens per se dat hij hard aan het rennen was. Hij was gewoon aan het zorgen dat alles gebeurde, wat moest gebeuren. Dat zouden anderen ook eens moeten doen, gaf hij aan. ‘Niet lullen, maar poetsen.’ Ondertussen lekte hij de boosheid en de irritatie over ‘die anderen’ overduidelijk. Anderen die lui zijn, een gebrekkig arbeidsethos hebben, geen verantwoordelijkheidsgevoel hebben, of slechte ouders zijn. Als zulke mensen dan ook nog kritiek durven te uiten naar hem, wordt hij nog geïrriteerder.

‘Van wie moet jij het dan allemaal zo goed doen?’ vroeg ik hem in een nieuwe poging om hem te spiegelen wat er gebeurde. Het moest van hemzelf, want zo hoort dat toch? Toen vroeg ik aan hem of hij wist welke mensen allemaal zagen wat hij deed. Hoe hij tijdens pauzes op het werk met de school van zijn kinderen belde. Hoe hij thuis, als de kinderen op bed lagen, nog even aan het werk ging. Hoe hij praktische zaken voor zijn vrouw regelde in en om het huis. ‘Wie ziet dat? En wie ziet wat jou dat kost om overal tijd te stelen om er voor iedereen te zijn?’

Toen brak hij. ‘Ik heb nooit het gevoel gehad dat iemand dat ziet. Mijn ouders zagen dat ook niet. Ik heb het gevoel dat ik het nooit goed genoeg kan doen.’ Ik begreep zijn boosheid wel. Man, wat doet deze kerel zijn uiterste best, al zijn hele leven.

Uit onbewuste loyaliteit naar zijn ouders bleef deze man hetzelfde patroon in stand houden: hard werken, voor anderen zorgen en je eigen behoeften opzijzetten. Daarnaast onbewust telkens de hoop hebben op erkenning en gezien te worden. Op zijn weg naar erkenning is hij langzaam een hardwerkende, klagende man geworden, die een muur heeft opgetrokken om te voorkomen dat hij gekwetst wordt. Verdrietig, want hij heeft zichzelf hiermee nog onzichtbaarder gemaakt, zijn hart afgesloten.

‘Wie mag jouw hart zien?’ ‘Wie zorgt er voor jou?’ Het zijn vragen voor een volgende wandeling. Ik ben dankbaar dat ik een stukje van het hart van deze man heb mogen zien. Wat een liefde heeft hij voor de mensen om hem heen en wat heeft hij veel te geven.

Waarom doe jij de dingen zoals je ze altijd doet? Waar helpt het jou en waar niet?

Je kan hier meer zicht op krijgen, waardoor je nieuwe keuzes kunt gaan maken die echt bij jou passen.