Het is de derde dag van het nieuwe schooljaar. Ik sta op het schoolplein om mijn kinderen op te halen. Als mijn zoon de klas uit komt lopen zie ik het al: een bleek snoetje boven zijn sterk gebruinde lijfje; hij is doodmoe. Toch frappant als je bedenkt dat hij tijdens de vakantie energie had voor tien. Zelfs toen hij 5 uur per dag zwemles had, was hij ’s avonds nog één grote positieve energiebom. Nu was daar niks meer van te zien. Het is blijkbaar even flink wennen aan het schoolritme, de prikkels die hij te verwerken heeft in de klas en alle nieuwe dingen die op hem afkomen.
Naast het behalen van zijn A-diploma had onze zoon op meerdere vlakken het licht gezien deze vakantie. Zo kon hij binnen een dag veters strikken en was hij er opeens aan toe om te leren fietsen. Tot dan toe had we aardig wat uurtjes hijgend achter hem aangerend en hem getroost toen hij voor de zoveelste keer omver kiepte als hij probeerde op te stappen. Nu besloot onze schat dat het wèl tijd was om te kunnen fietsen. En zo ging hij op een middag in zijn eentje op het naastgelegen schoolplein oefenen. Na een halfuurtje kwam hij ons halen om te vertellen dat hij kon fietsen. We waren allemaal trots natuurlijk en hijzelf nog het allermeest.
Nu hij kon fietsen, wilde hij ook naar school toe fietsen. En zo gingen we deze week voor het eerst ieder op zijn eigen fiets naar school. Toch altijd weer zo’n momentje als je de straat op gaat met een nog ietwat wiebelend fietsje naast je. Ik ben dan altijd heel blij als we veilig aangekomen zijn. Onderweg probeerde ik hem zo duidelijk mogelijk door de route heen te praten. Gelukkig volgde hij mijn aanwijzingen heel goed op. Hij deed het fantastisch! Ik zie dat hij trots is op zichzelf, wat een mooi gezicht is dat!
Als we die dag teruggefietst zijn van school, de limonade en het fruit naar binnen is, gaat hij weer met zijn fietsje op pad. We spreken af dat hij op het pleintje mag fietsen. Zijn gezicht is nog steeds bleekjes zie ik. Ik neem me voor dat we het bedritueel vanavond wat vroeger gaan inzetten, zodat hij een beetje kan bijkomen van de eerste dagen. Ik schrik me rot als ik hem een paar minuten later ons huis voorbij zie racen terwijl hij midden op de straat fietst. Achter hem aan rijden auto’s zeer langzaam, ze kunnen hem niet voorbij. Binnen een paar seconden sta ik buiten om hem zo snel en veilig mogelijk naar te stoep te leiden. Hij snapt niet waarom ik hem opeens deze opdracht geef. Ik leg uit dat ik me helemaal rot geschrokken was en leg uit waarom hij nu nog niet alleen op straat mag fietsen. Dat we samen nog moeten oefenen en ervaring op moeten doen. Dat hij echt al wel goed kan fietsen, maar dat hij op zijn 16 inch fietsje niet goed zichtbaar is en dat er daarom voorlopig alleen gefietst mag worden op straat met papa of mama erbij.
En dan gebeurt het, dat vrolijke ventje van net wordt boos, heel boos! “Waarom mag ik niet op de straat fietsen? Ik ben toch groot? Ik kan toch fietsen nu? Heb ik het dan voor niks geleerd? Ik kan echt wel op straat fietsen hoor!” Hij gooit zijn fiets op de grond en loopt stampvoetend naar binnen. “Je bent een stommerd!”, schreeuwt hij en hij begint te snikken. Hij is overstuur en niet zo’n beetje ook. Ik laat hem even uitrazen en pak hem dan bij me. Ik vraag hem of hij snapt waarom hij nu nog niet alleen op straat mag fietsen. Ondanks mijn uitleg blijft hij ontroostbaar. “Waarom ben ik dan nog zo klein? Ik wil groot zijn! Waarom moet ik eerst ervaring opdoen met jullie, ik kan dat ook zélf!? Waarom mogen andere kinderen dan wel op straat fietsen?” Dat hij niet op straat mocht fietsen was verschrikkelijk en vooral mijn schuld.
Op zich ken ik deze buien van mijn zoon wel. Zijn emoties zijn altijd heel intens. Meestal intens blij en vrolijk, maar met enige regelmaat ook intens boos of verdrietig, vooral als iets naar zijn idee niet eerlijk gaat. Toch was deze bui weer van een nieuw soort; zo’n sterk innerlijk gevoel van intens verdriet en frustratie dat je iets niet mag waarvan je zelf vindt dat je het wel kan. De pijn van de asynchrone ontwikkeling zo zichtbaar! Ik had het met hem te doen. Ik begreep zijn frustratie echt wel. En ik begreep ook wel dat hij, nu hij zo moe was van die eerste dagen school, ook niet de veerkracht had om deze teleurstelling te incasseren.
Toen hij in zijn boosheid om zich heen begon te slaan, moest ik naast begrip tonen ook een grens stellen. Ik gaf hem de keus om even tot rust te komen bij mij op schoot of op zijn kamer. Uiteindelijk kwam hij, in eerste instantie met tegenzin, op mijn schoot. Ik pakte hem vast en kriebelde over zijn rug. Ik hoorde hem nasnikken met tussenpozen die steeds langer werden. Hij sloeg zijn armen om mij heen en gaf zich over aan het gekriebel. Zijn ademhaling werd rustiger en na een tijdje lag hij te slapen in mijn armen. Een traan liep over mijn wang. Dankbaar dat hij zich veilig voelde om bij mij boos en verdrietig te zijn, dankbaar dat hij ondanks dat hij bijna 6 is en sinds kort in groep 4 zit, zo bij mij in slaap viel en troost vond; verdrietig omdat ik meevoel in zijn frustratie omdat hij zich in zijn hoofd vaak al zo groot voelt (en is), maar dat zijn lijf daar nog niet bij past. Ik koester het moment dat hij zo bij me ligt te slapen. Toen hij wakker werd, gaf hij me een dikke omhelzing, een kus en keek hij me aan en zei: “Je bent de liefste mama hoor, ik vind je geen stommerd. Ik was gewoon te boos.”